Skip to main content

In het laatste IPCC-rapport werden we er opnieuw aan herinnerd dat de klimaatverandering een mondiaal probleem is dat een mondiaal antwoord vereist. Het Brussels Gewest neemt daadkrachtig maatregelen ter vermindering van zijn directe broeikasgasemissies (die op het grondgebied worden uitgestoten), waarover internationale en intra-Belgische reductieovereenkomsten zijn gesloten. Maar het heeft zich er in zijn Brusselse ‘klimaatwet’ ook toe verbonden zijn indirecte emissies te verminderen. Dat zijn de emissies die buiten het gewestelijke grondgebied worden geproduceerd, maar die voortvloeien uit het verbruik van goederen binnen het gewestelijke grondgebied. Daartoe heeft de Brusselse regering onlangs, op initiatief van Alain Maron, minister van Klimaattransitie en Leefmilieu, een door Leefmilieu Brussel ontwikkeld en voorgesteld berekeningsinstrument gevalideerd. Een woordje uitleg.

 

Er bestaat geen internationaal erkend standaardinstrument voor de berekening van de emissies die buiten het gewestelijke grondgebied worden geproduceerd. Dit is een belangrijke stap om een beter inzicht te krijgen in de globale impact van de Brusselse productie- en consumptiekeuzes en zo een samenhangend klimaatbeleid te ontwikkelen, waarbij wordt voorkomen dat de in Brussel vermeden emissies eenvoudigweg worden verplaatst naar de buurgewesten of naar het buitenland. Het gaat om het maken van keuzes voor een algemene vermindering van de emissies.

 

In 2021 stootte het Brussels Gewest ‘rechtstreeks’ ongeveer 3.500 kt CO2 uit, voornamelijk afkomstig van gebouwen (verwarming, koken, warm water, airconditioning, enz.) en wegvervoer. Die emissies zijn directe emissies, omdat ze worden geproduceerd op het gewestelijke grondgebied, via de verbranding van onze verwarmingsketels, de motor van onze benzine-, diesel- of LPG-voertuigen, de verbranding van ons afval in Neder-Over-Heembeek, enz. Ze vallen onder de Overeenkomst van Parijs en het intra-Belgische ‘Burden Sharing’-akkoord en moeten tegen 2030 met minstens 47% verminderd zijn, volgens de ambitie van het ontwerp van Lucht-, Klimaat- en Energieplan dat door de Brusselse regering is aangenomen.

 

Maar hoe zit het met de klimaatimpact van de jeansbroek die we dragen of de tomaat die we in de supermarkt kopen? Tot nu toe zijn de emissies die verband houden met de productie en het vervoer van die producten buiten het Brussels Gewest niet voldoende gedetailleerd gemeten om er structureel rekening mee te houden in het beleid. De productie en het vervoer van de vele goederen die in Brussel worden geconsumeerd en elders worden geproduceerd, hebben nochtans een grote impact op de klimaatverandering. Om over de middelen te beschikken om die impact te kennen en op basis daarvan een globale en coherente actie tegen de klimaatverandering te ontwikkelen, werd Leefmilieu Brussel in de Brusselse ‘klimaatwet’, die in 2021 werd aangenomen, dan ook belast met het ontwikkelen van een instrument om de indirecte gewestelijke emissies te meten.

 

Nu is het zover: op donderdag 16 maart heeft de Brusselse regering, op initiatief van Alain Maron, Brussels minister van Klimaattransitie en Leefmilieu, een methode aangenomen voor de berekening van de indirecte emissies. Uit de eerste resultaten blijkt dat de indirecte emissies van het Brussels Gewest 8 tot 10 keer hoger liggen dan de directe emissies. Dat is niet verwonderlijk, aangezien het Brussels Gewest, dat sterk verstedelijkt is, meer dan 90% van zijn energie en de meeste goederen die er worden verbruikt, invoert. Maar ze liggen aanzienlijk hoger dan eerder geraamd.

 

Alain Maron, Brussels minister van Klimaattransitie en Leefmilieu: “Met het door Leefmilieu Brussel ontwikkelde instrument zullen de toekomstige keuzes van de regering met een bredere visie kunnen worden onderbouwd. Dat zal ons in staat stellen een meer samenhangend beleid te voeren om de globale – en niet alleen de Brusselse – broeikasgasemissies te verminderen en onze bijdrage aan de internationale klimaatdoelstellingen te versterken. Het gaat erom alles in het werk te stellen om de planeet leefbaar te houden, voor onze gezondheid, ons welzijn en dat van onze kinderen en kleinkinderen.”

 

Concreet houdt die nieuwe berekeningsmethode rekening met:

  • de indirecte emissies die verband houden met het elektriciteitsverbruik;
  • de aankoop van goederen en diensten;
  • vaste activa (uitrustingen, machines, gebouwen, wegen en voertuigen);
  • het geproduceerde afval;
  • het upstream- en downstreamtransport van goederen en de distributie;
  • de verplaatsingen van personen;
  • investeringen (sparen, beleggen, …);
  • het gebruik van vervaardigde producten;
  • het einde van de levenscyclus van vervaardigde producten.

 

Uit de eerste resultaten van die methode blijkt duidelijk hoe belangrijk het is om iets te doen aan de Brusselse indirecte emissies. In het Lucht-, Klimaat- en Energieplan, dat in april 2023 definitief zal worden aangenomen, wordt al voorzien in een reeks maatregelen in die richting, zoals de ontwikkeling van het hergebruik en de recyclage van bouwmaterialen, de invoering van een duurzame logistiek, de versterking van de lokale productie, enz. Dankzij het nieuwe berekeningskader zal de impact van die maatregelen binnenkort dus kunnen worden geraamd, zodra Leefmilieu Brussel het kader heeft verfijnd en toegepast op de verschillende activiteiten die op zijn grondgebied worden uitgevoerd.

De regering, door meer te weten over de globale klimaatimpact van de activiteiten op het Brusselse grondgebied, haar strategische beleidskeuzes sector per sector zal kunnen richten op het minimaliseren van onze klimaatimpact. Het is een belangrijk instrument voor de verschillende gewestelijke beleidslijnen.

“Dankzij de invoering van deze innovatieve methode zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voortaan zijn indirecte emissies nauwkeurig kunnen ramen, naast zijn directe emissies, die we goed kennen. Gedetailleerde kennis van de klimaatimpact buiten Brussel van de Brusselse productie- en consumptiekeuzes moet ons in staat stellen ons economisch, territoriaal, energie- en klimaatbeleid op een meer samenhangende manier te bekijken, rekening houdend met onze globale impact. Wat is de globale klimaatimpact van het selectief demonteren en hergebruiken van bouwmaterialen in een circulaire economie hier in plaats van nieuwe te laten produceren en importeren uit een ver land? Is het klimaatvriendelijker om een deel van de productieactiviteit naar Brussel te verplaatsen, of om voorrang te geven aan de tertiaire sector? Met deze en vele andere vragen worden beleidsmakers die een ambitieus klimaatbeleid willen voeren, geconfronteerd”, besluit Alain Maron.